Dossier Deemsterland / aflevering 8
Het theekoepeltje van Wageningen blijkt een klein achtkantig gebouw aan het Wallepad, een onverhard pad op de wal aan de binnenzijde van de stadsgracht die om het oude stadscentrum kronkelt. Het stamt uit de achttiende eeuw en is eenvoudig van bouw. Via een fraai trapje klimmen we vanaf het bomenrijke grasveld, waarvan beweerd wordt dat dit de voormalige tuin van het in 1972 afgebrande Huize Torck is, naar het bordes dat toegang tot het koepeltje verleent.
Hiervandaan kijken we uit over de Grebbedijk, met daarachter de uiterwaarden en vaag de glinstering van de Nederrijn, die zich links, vanaf Arnhem, naar rechts meandert, richting Rhenen en daarna langs plaatsen als Wijk bij Duurstede, Vianen, Ameide, Schoonhoven, Kinderdijk en Slikkerveer, terwijl de rivier dan inmiddels al twee maal van naam is gewisseld. Van Lek naar Nieuwe Maas, waarna het nog Het Scheur zal heten voordat het als Nieuwe Waterweg in de Noordzee zal uitvloeien. Natuurlijk langs Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Maassluis. Hoekie om, trappie af, gekkenhuis, denk ik er dan onwillekeurig achter, naar de onvolprezen dichter Jules Deelder.
Een plakkende motregen heeft vijf leden van ons genootschap er uiteraard niet van weerhouden om elkaar in Wageningen te ontmoeten. Gastvrouw Eloise heeft via een contact op het gemeentehuis weten te arrangeren dat we deze middag het theekoepeltje aan het Wallenpad mogen bekijken. Hoe ze de toegang precies geregeld heeft blijft onduidelijk, maar ik kan me voorstellen dat ze heeft ingespeeld op de wens van de gemeente om binnenkort het monumentale gebouwtje te koop te zetten, in de hoop een nieuwe eigenaar te vinden die het in zijn oude luister wil herstellen.
Op weg ernaartoe had Johanna ons de plek aangewezen waar vroeger Huize Torck had gestaan. Ze zou vandaag een bijzondere rol vervullen. Opdat we niet nogmaals zo onaangenaam verrast zouden worden als afgelopen maandag, zou zij de omgeving van het theekoepeltje in de gaten houden terwijl de seance gaande was. Ze had ons opgewacht aan het begin van de Herenstraat, en had daarvoor alvast met de fiets een korte verkenning gedaan, maar had geen bijzondere dingen gezien, geen donkere BMW en geen mensen die de theekoepel in de gaten hielden. Ze overhandigde Gaston een grote plastic tas. ‘De met bloed bevlekte plaid zit erin,’ zei ze, ‘van de Leidse man die onder onze handen gestorven is.’
Gaston slikte, aangedaan door de herinnering.
‘Kijk, dit was waar Huize Torck stond’, zei ze snel, zich naar de anderen wendend. Er stond een garage, die inderdaad zo naargeestig was als ze eerder al had verteld, en even verderop een rijtje van twee moderne huizen. ‘Daar was vroeger de tweede vleugel van het afgebrande gebouw’, vulde ze aan. Daarna was ze ons voorgegaan op een paadje, op de hoek van Boterstraat en Herenstraat, dat de voormalige tuin van Huize Torck inliep, naar het Wallenpad.
Nu staan we op het bordes van de theekoepel, misschien vijftig meter verderop, en met belangstelling werpen we een blik op het inwendige van de bakstenen theekoepel. Eloise, die de deur heeft ontsloten, stapt als eerste naar binnen. Het van buiten met lood en zink beklede koepeldak is van binnen voorzien van acht blauwgroene platen met een eenvoudige lamp aan een metalen kruisconstructie. Verder is het leeg, de verf schilfert van de roeden van de ramen, en door kieren in de kale vloer van zware planken zien we de duisternis van de gelijkvloerse ruimte waarvan we de dubbeldeurse toegang al onder de toegangstrap hebben zien liggen.
Eloise haalt enkele lakens uit een tas en hangt deze bij wijze van gordijnen voor de ruiten, waarna ze de nieuwe schemering verdrijft met enkele kaarsen die ze eveneens uit haar tas haalt, net als enkele witte rozen. Onze, misschien wat nerveuze, gesprekken vallen stil en we kijken toe hoe ze de ruimte geschikt maakt voor de seance. Ze legt vier eenvoudige kussentjes op de vloer, gaat met gekruiste benen op een ervan zitten en wijst naar een plek tegenover zich, Heleen glimlachend aankijkend. Aarzelend zet die zich neer, waarna Gaston rechts van Eloise plaatsneemt. Johanna kucht even.
‘Dan ga ik nu naar buiten, om een oogje in het zeil te houden.’
Ze kijkt zo vastberaden dat mijn zorgen over eventuele indringers meteen verdwijnen. Ik knik en Gaston steekt zijn hand op bij wijze van groet.
Als laatste neem ik plaats, links van Eloise. Hoewel ze ons heeft voorbereid, voel ik me ongemakkelijk bij wat ons te wachten staat. We zitten in een cirkel, rondom een rustig brandende kaars, met enkele rozen er omheen gerangschikt.
‘Hebben jullie je mobieltjes uitgezet?’ vraagt ze.
Niemand zegt iets, we knikken alleen.
‘We gaan ons nu eerst concentreren op de kaars, en wachten rustig af. Als je wilt, Heleen, kunnen we elkaars handen vasthouden, maar dat hoeft niet.’
Heleen knikt en steekt haar handen uit, die Gaston en ik voorzichtig vastgrijpen, waarna we onze vrije handen naar Eloise uitstrekken.
‘Het kan een tijdje duren’, zegt Eloise, ‘maar meestal ben ik de eerste die wat ziet. Er verandert dan iets in de ruimte, ik merk dan een andere geur, of een zacht geluid of een windvlaag. Soms merken anderen dit ook, maar niet altijd, dat is niet erg. Daarna probeer ik contact te leggen met de ziel die ons bezoekt. Niet elke ziel kan makkelijk met ons praten, en hun humeur kan sterk verschillen. Laat mij eerst het woord doen. Daarna kan iedereen een vraag stellen, soms zelfs meer. Laat Heleen maar beginnen, daarna Gaston en daarna Roderick. Soms krijg je zelf antwoord, soms hoor ik het alleen en vertaal ik het voor jullie. Schrik niet als ik niet meer aanspreekbaar ben. Doordat ik het meest intensief contact heb, zal ik in trance raken. Dat is normaal, ik kom na een tijdje weer terug. Van wat er dan hier gebeurd is kan ik me meestal niets herinneren, dus let zelf goed op.’
Eloise kijkt ons nog een keer aan en richt dan haar blik op de kaars. De anderen doen hetzelfde. Minutenlang merk ik niets, voel dan mijn benen stijf worden en krijg het koud. Ik durf niet naar de anderen te kijken.
Dan ineens, een stem. Het is Eloise. ‘Wie ben je?’ vraagt ze.
Ik weet niet zeker of ik iets hoor. Is het een zachte fluistering, of de wind die is opgestoken en langs het theekoepeltje blaast? Steels kijk ik naar Gaston, die ook om zich heen kijkt. Heleen houdt haar ogen nog steeds geconcentreerd op de kaars gericht. Ik doe mijn ogen dicht en hoor iemand wat zeggen. Het is niet de stem niet van een van ons, maar het lijkt die van een man, een jongeman. Ik denk dat hij zijn naam zei, maar kan het me niet herinneren.
‘Wat wil je?’ klinkt het.
‘Ik ben Heleen’, zegt Heleen, ‘ik wil weten waar mijn broer is, Titus Karsten, leeft hij nog?’
‘Karsten, heet jij Karsten?’ is de wedervraag. ‘Emmerik? Nee, Emmerik is dood, dat weet ik.’
‘Emmerik was onze opa’, antwoord Heleen, ‘heb je die gekend?’
‘Dat was mijn huisbaas, hij woonde soms in een kamer boven.’
‘En Titus, leeft hij nog?’
Het blijft een tijdje stil. ‘Hij is niet hier, niet aan mijn kant. Maar hij is ook niet aan jullie kant. Hij is achter de mist. Op een eiland.’
Heleen aarzelt. ‘Achter de sluier, maar dan is hij toch dood?’
‘Nee, nee, nee. Niet achter de sluier, niet hier. Achter de mist, dat is anders. Ik weet niet wat dat is. Er zijn plaatsen die achter de mist liggen. Bij jullie. Maar toch ook weer niet bij jullie. Maar niet hier. Ik kom daar liever niet.’
Ik hoor Heleen diep ademhalen. ‘Hoe is het met hem, heeft hij pijn?’
Weer een lange stilte. ‘Nee, maar hij is niet gelukkig. Hij kan niet weg. Maar hij… leeft.’
Niemand zegt wat. ‘Praat jij maar verder, Heleen’, zeg ik, ‘misschien is hij gewend aan jouw stem.’
‘Goed’, zegt ze. ‘Weet jij wat er in Huize Torck gebeurd is? We zijn op zoek naar iets wat hier misschien verborgen is.’
Deze keer komt het antwoord gelijk. ‘Ik wilde ook weten wat er in Huize Torck gebeurde. Daarom kom ik hier steeds terug in de buurt. Verderop, diep.’
Even blijft de stem weg, dan komt hij terug, onrustiger, heb ik het idee. ‘Het was in maart. Iemand in huis, de vuurtjesman noem ik hem. Ik had hem betrapt. Hij was in de kamer van meneer Karsten geweest. De deur opengemaakt met een sleutel, die had hij gekregen. Ik zei dat hij dat niet moest doen bij onze huisbaas.’
‘Van wie had hij de sleutel gekregen?’ vraagt Heleen.
‘Twee soldaten. Oudere mannen met onderscheidingstekens. Ik had vuurtjesman met ze zien praten, eerder, in de kroeg. Ze hadden hem iets gegeven. Geld, dat kan toch?’
‘Ik denk het wel. Maar later in Huize Torck, wat had vuurtjesman gedaan op de kamer van Emmerik?’
‘Hij zocht een grote steen, zei hij. Maar hij had hem niet gevonden. Hij was bang, zei hij, voor de soldaten. Ze zouden zo komen, en hij had ze beloofd dat hij hen de steen zou brengen. Maar de steen was er niet meer.’
‘En toen, kwamen de mannen?’
De stem wordt gejaagder. ‘Ik hoorde de deurbel. Een gesprek. Geschreeuw. Gestommel de trap op. Ik keek om een hoekje en zag dat twee soldaten Vuurtjesman voor zich uit duwden. Naar zijn kamer. Ik woonde naast hem, eerste verdieping, en luisterde door de muur. Ruzie, maar verstond het niet. Een harde klap. Ik rende de trap af, ze volgden mij. Nog een trap af, de kelder in. Ik hoorde ze nog steeds.’
De stem werd zachter. ‘Hoe ging het verder?’ dringt Heleen aan.
Gesnik, de stem wordt moeilijker te verstaan. ‘Vluchten, moet weg hier. Ik open de geheime gang. Stom stom stom.’
‘Wat voor geheime gang?’
‘Kasteelgangen. Naar Heeren Zes, was test voor feuten. Ook andere gangen, half ingestort. Naar Villa Vadae en naar hoofdgebouw. Alleen de dapperste ouderejaars durven erin. Ik ga nu ook. Maar krijg ingang niet dicht. Rennen, bang voor mijn leven. Hoor stemmen.’
‘Achtervolgden ze je?’ vraagt Heleen.
‘Geschreeuw achter me.’ De stem huilt hysterisch. ‘Steeds verder, donker, geen licht. Stoot mijn hoofd. Bloed. Val. Kruip in hoek. Voel een gat. Pas er net doorheen. Kruip. Kruip. Kruip. Ik zit stil.’
Ik kan de stem nauwelijks nog verstaan.
‘Geen geluid meer. Dan voel ik een aanwezigheid. Het trekt aan me. Ik verzet me, maar ik ben zo bang. Het trekt aan me, het doet pijn. Ik kruip weer verder. Kruip verder, verder. Dan zie ik een gloed. Donkerrood, bijna niet te zien. Het pulseert. Kwaadaardig. Ik zie niets meer en ga toch steeds meer zien. Het is een steen, een rechthoek met tekens erop, een vrouwengestalte. Het is bijna niet te zien en toch doet het pijn. Aan mijn ogen. Aan mijn ogen. Mijn ogen.’
Niemand durft wat te zeggen. Een zacht snikken weerklinkt. Fluisterend gaat de stem verder. ‘Dondergeluid. Achter mij stort de gang in. Ik rol me op, tegen de steen aan. Mama.’
We zijn stil. Het huilen houdt aan. ‘Ga maar’, zegt Heleen tenslotte, ‘dit is genoeg. We proberen het goed te maken.’
Minuten zitten we roerloos, kijken naar elkaar, naar Eloise. Dan komt ze weer bij. Het zweet staat op haar voorhoofd. ‘Is het gelukt?’
‘Ja, het was veel meer dan ik verwachtte’, zegt Heleen. ‘Maar ook heel anders.’
Eloise glimlacht. ‘Dat is het meestal.’
Gaston vraagt bezorgd of het wel goed met haar is.
‘Zeker, het is vermoeiend, maar een paar dagen rust en dan is het weer in orde. Maar we hadden nog iets wat we wilden uitzoeken. Geef me de plaid maar.’
Ze steekt haar hand uit naar Gaston, die haar onderzoekend aankijkt. ‘Kan dat wel, is dat niet gevaarlijk voor je?’
‘Zou ik het dan aanbieden?’ is haar wedervraag, en ze neemt de plaid in haar handen.
Deze keer duurt het nog langer, maar we voelen het allemaal tegelijk. Er waait een koude tocht in het gebouwtje. Nog voor Eloise iets kan vragen horen we weer een stem, een andere deze keer. Ouder. Er klinkt angst in door. ‘Waar ben ik?’
Eloise antwoordt, maar het klinkt alsof ze veel moeite moet doen. ‘Het is goed, je bent veilig. We willen wat vragen. Wie ben je?’
‘Dat weet ik niet meer. Ik ben de weg kwijt.’
‘Neem jij het maar over, Gaston’, zegt Eloise. ‘Ik moet me concentreren om de sluier open te houden.’
Gaston kijkt me aan, kijkt weer naar de vlam en doet zijn ogen dicht, een grote frons in zijn voorhoofd. ‘Was jij maandag in Leiden?’
‘In Leiden?’ De stem klinkt nog steeds bang. ‘Ja, dat was ik. Ik wachtte daar. Een afspraak.’
‘Had je een beeldje bij je?’ vraagt Gaston.
‘Ja, een beeldje. Het brengt ongeluk, altijd weer.’
‘Waarom?’
Inmiddels waait het echt in de theekoepel. De ene na de andere kaars waait uit, tot alleen degene in het midden van de cirkel nog brandt.
‘Het was van mijn opa, vertelde mijn vader. Het was een eng beeldje, opa had het verstopt in de schuur. Maar later, vlak voordat mijn vader werd geboren, hoorde opa dat de bezetter zulke beeldjes zocht. Hij ging ernaar toe met het beeldje, maar verdween toen. Een jaar later, na de oorlog, werd opa thuisgebracht. Hij had het beeldje bij zich en borg het zonder een woord te zeggen op in de schuur. Mijn vader hoorde het jaren daarna pas van oma, want kort na zijn terugkomst werd opa krankzinnig.’
Het bleef stil.
‘Hoe is het nu met u?’ probeert Gaston.
‘Ik ben bang. Ik weet niet wat er gebeurd is. Maar ik had het beeldje bij me. Toen bracht het opnieuw ongeluk. De autodeur werd opengerukt. Een man stapte in. Hij vroeg me dingen, namen van mensen, liet een foto zien, en ik wist het niet. En toen. Toen. Ik was zo bang.’
Gaston knikt. ‘U zat in de auto, later vond ik u. U was gewond.’
De stem is stil, denkt na. ‘Gewond. Ja, gewond. Nu weet ik het. Een mes. De man stak me. En opnieuw en opnieuw. Het deed pijn, als ik wilde ademen, hoorde ik lucht uit mijn buik komen. Mijn handen, onder het bloed. Hij legde de foto op mijn schoot. Ze namen het beeldje mee.’
‘U bent overgegaan naar de andere zijde. Hoe kan ik u rust geven?’ vraagt Gaston. Zijn gezicht is doodsbleek.
‘Mijn vrouw, mijn kinderen. Het ging zo snel. Hoe kan ik nu voor ze zorgen?’
Gaston denkt even na. ‘Wees gerust. Ik zoek het uit. Ik maak het in orde.’
‘Echt? Mijn lieve kinderen. Ik was geen brave jongen, maar dit hebben ze niet verdiend.’
Gastons stem neemt in kracht toe. ‘Ik beloof het, ik maak het in orde. Je kunt alles loslaten. Ga in vrede.’
‘In vrede.’ De stem begint zachter te worden, op te lossen. ‘In vrede.’
Afbeelding (c) Eloise Weidema (bewerking Heimdal genootschap)
Hallo Roderick,
als ik me niet vergis hebben we het rijbewijs van onze Leidse “vriend”; is dat genoeg om zijn adres te achterhalen? Ik wil graag wat doen voor zijn vrouw en kinderen. Daarna wil ik met C. gaan overleggen wat er mogelijk is. Onze “vriend” was niet de meest rechtsschapen man maar dit lot verdient niemand.
Als ik het goed begreep heeft JOHANNA zijn rijbewijs gefotografeerd. Dat moet met de juiste ingang wel iets op kunnen leveren. Verder zou ze iets met bloedonderzoek kunnen doen, zei ze volgens mij laatst in Leiden. Misschien is er een kansje dat zij zo achter zijn adres kan komen. Ik anders misschien ook, als ik het rijbewijsnummer krijg. Maar daar moet bij mijn contacten altijd wat tegenover staan. Maar als het nodig is, dan probeer ik het.
Als er allemaal gangen lopen vanaf Huize Torck naar elders, dan liggen die er waarschijnlijk nog en is er een redelijke kans dat de steen zich er ook nog bevindt. Zou je vanuit Heeren zes of villa vadea er nog in kunnen? Je zou dat mogelijk aan iemand kunnen vragen die feut was in die tijd. Of zou er een gang lopen naar het Scheve Huis, dat is een studentenhuis aan het Bowlespark om de hoek van waar Torck stond (halverwege het kasteel) waar sinds jaar en dag studenten van SSR in wonen. Staat het scheef door een verzakte gang?
Klinkt goed. Ik ben niet bekend in Wageningen, maar als jullie een ingang vinden, dan ga ik graag mee.
Als niemand iets weet kan ik binnenkort op internet zoeken.
Bernard, zie a.u.b. mijn reactie wat meer naar beneden.
Sinds mijn connectie met de wetenschap dat er in Wageningen nog een steen onder de grond ligt met zulke kwaadaardige emanaties, kan ik moeilijker in slaap komen. Ze trekt aan mij in mijn dromen. We moeten deze steen onschadelijk maken, ze mag zeker niet in handen vallen van het duistere gezelschap. Het beste is nu de steen te vinden en deze ofwel voorgoed te verzegelen ofwel deze te vernietigen, tenzij deze steen ons kan brengen tot waar onze zielsverwant Titus zich bevindt. Ik heb connecties met enkele oudere Wageningers, een ervan is lid van de Werkgroep Archeologie Wageningen. Kan het iets opleveren als ik met hem ga praten? Verder heb ik het gevoel dat ik meer zou kunnen weten over die mist… Of is het puur een aanwijzing dat Titus zich in Zeeland bevindt? Dat is wel een eiland. En toch, er is iets met die mist.. wellicht kan ik als we de steen zouden vinden meer connectie met wat achter de mist is krijgen.. Ik ga ook in mijn boeken zoeken en onder de Occulte collegae discreet rondvragen..
Eloise en anderen,
Ddat lijkt mij een nuttig spoor, goed dat je zulke mensen kent. Ik kan me voorstellen dat hierover meer op internet te vinden is, en de archeologische werkgroep lijkt me een prima uitgangspunt. Gezien je reactie verderop heb je daar je eerste succes al geboekt.
Eloise, zie a.u.b. mijn reactie wat meer naar beneden.
De suggesties van Bernard over de onderaardse gangen lijken me zeker het onderzoeken waard. Goed dat jullie hiermee bezig gaan. Ondertussen kan ik proberen te achterhalen of het beeld dat bij een ver familielid was ondergebracht (volgens de brief van Titus in het vorige hoofdstuk) te achterhalen is. Onze familie heeft niet intensief contact met elkaar, sommige familieleden zijn zelfs gebrouilleerd. Gewoon rondbellen en vragen ligt dus niet voor de hand. Maar ik denk dat ik via onze stamboom en familiearchieven wel wat meer kan achterhalen. Ik duik dus in de boeken.
Heleen, na enig uitzoekwerk blijken er slechts enkele familieleden in leven te zijn:
– Lucretius Albrand Karsten, gehuwd met Adelheid Emma van der Merwe, je ouders
– Lucretia Cecile Maria van Hulst, een nicht van je vader (dochter van de zus van je opa Emmerik)
– Philippus Hermanus van Steenhuyssen, neef van je oma van vaderszijde (dus vrouw van opa Emmerik)
Je hebt al lang geen contact gehad met Lucretia Cecile en Philippus Hermanus. Je opa en zijn zus waren sinds lang al enigszins gebrouilleerd, maar je kunt je nog wel herinneren dat je ooit een keer bij tante Cecile bent geweest, een dame in een rolstoel. Titus ging nog wel eens bij haar langs. Ze moet nu een jaar of 65 zijn.
Philippus Hermanus, de aangetrouwde neef van je opa, woonde op Mattemburgh, tot jullie in de jaren zeventig het landgoed verlieten. Hij zal ook ongeveer 65 zijn. Hoewel hij een hoge functie in het bedrijf van je vader (en tegenwoordig van Titus) bekleedt, is er weinig contact met hem. Zowel je vader als je broer hebben niet zo’n hoge dunk van hem, misschien wel omdat hij vroeger af toe in de media verscheen als uitgever van een bepaald type tijdschriften, en ook kortstondig als politicus.
Hallo Roderick,
ik denk dat ik maar even met de baas ga spreken….
Hallo allemaal,
Het was een nuttig gesprek met de baas. ik ben nog volop bezig maar ik kan nu al mededelen dat Lucretia Cecile een Nehallennia steen in haar bezit heeft gehad. Deze is enige jaren geleden ontvreemd uit haar huis. Titus weet dit: dit is dus de steen waarvan hij weet dat deze in het bezit is van “de vijand”. Toen haar oom Emmerik hierover hoorde zei hij iets in de trend van “het is weer begonnen.” Ik hou jullie op de hoogte. Die Karstens zijn een complexe familie! (sorry Heleen)
deze tekening vond ik op de website van oudwageningen.nl
Fraaie tekening, deze kende ik nog niet, maar het sluit precies aan bij wat ik al vermoedde naar aanleiding van de seance. Dank.
*** Dit bericht is aangepast ***
Ik heb dit bericht aangepast aan de nieuwste inzichten, om verwarring te voorkomen. Met dank aan Bernard en Eloise.
Mijn nieuwe reactie vindt u wat meer naar onderen.
Momenteel is het kruisgewelf gerestaureerd, maar afgesloten vanwege bewoning door vleermuizen. Af en toe is het open voor bezichtiging. Het feit wil dat ik er vorig jaar persoonlijk ben geweest naar aanleiding van een uitzending van de Ridders van Gelre, een historisch tv programma van omroep gelderland, dat altijd gevolgd wordt door een openbare excursiedag de zaterdag na de betreffende uitzending.
Het gewelf heeft ooit dienst gedaan als bieropslag/brouwkelder van het kasteel. Echter achterin was de muur opnieuw opgemetseld. Wellicht dat daar iets achter te vinden is?
W. Angenent = Wim Angenent, in zijn boek Wagvene uit 2006 staat het volgende (zie scans).
nog een stukje uit het boek
en een kaart met de bewuste plekken door mij gemarkeerd
Dank voor de scans van het boek en de mooie kaart, zeer verhelderend.
Voor degenen die niet thuis zijn in Wageningen, het studentenhuis H6 staat rechts op de kaart, het eerste pand onder de Kasteelse gang.
Er zijn bedrijven die met behulp van grondradar ondergrondse ruimten kunnen detecteren. Maakt het misschien iets makkelijker de juiste plekken te vinden. http://erfgoedradar.nl
Allemaal,
De berichten van Bernard, Eloise en Roderick zien er goed uit. Geen idee wat nu beste aanpak is, maar mij lijken muur gewelf of grondradar het beste plan. De door Eloise gevonden tunnel bij het hoofdgebouw weten we wel zeker, maar toegang klinkt erg moeilijk. Of valt dat mee?
Wat mij betreft klein onopvallend team, in de nacht, en dan snel erin en eruit.
*** Aangepaste reactie ***
Beste Bernard, Eloise en anderen,
Het gesprek van Eloise met het lid van de Werkgroep Archeologie Wageningen bevestigt wat jullie al dachten.
‘Er liggen inderdaad allerlei gangen onder Wageningen. Ze strekken zich vermoedelijk uit van het oude Kasteel, dat op de plek van Bowlespark lag, tot aan Huize Torck, de herenhuizen aan de Herenstraat 6-12 en zelfs verder tot aan de ‘Bassecour’, het middendeel van het vroegere Hoofdgebouw van de Landbouwuniversiteit.
Vermoedelijk stamden de ondergrondse gangen al uit de tijd van de bouw van het kasteel door Karel van Gelre, tussen 1500 en 1526, maar waarschijnlijk heeft ook Lubbert Adolph Torck (1687-1758) er het nodige aan bijgedragen.’
Over Torck wil Eloises contact graag het nodig vertellen, maar voor wat betreft jullie onderzoek is het vooral van belang dat hij op het terrein van het inmiddels gesloopte kasteel tussen 1738 en 1744 de genoemde herenhuizen liet neerzetten, en daarbij moeten ze wellicht op de onderaardse gangen gestuit zijn.
‘Sommige huizen op Bowlespark hebben scheuren in de muren en het Scheve Huis lijkt inderdaad verzakt te zijn door een onderaardse gang. ‘
De man die Eloise spreekt zegt dat er vermoedelijk nog wel een ingang te vinden is.
‘Je zou eens kunnen kijken bij het museum De Casteelse Poort aan het Bowlespark. Daarnaast, onder een heuveltje, staat een kruisgewelf, precies zoals Eloise al heeft ontdekt. De werkgroep Archeologie heeft er toegang toe. Het museum is gehuisvest in het vroegere politiebureau, dat daarvoor Villa Vada heette en ooit het poortgebouw van het kasteel is geweest. In het kruisgewelf is achterin een muur gemetseld, maar hierachter ligt een toegang tot de geheime gangen. Die muur belet ons om die gangen in te gaan, wegens vermeend instortingsgevaar. Er zitten ook wat scheuren in het gewelf. Jaren geleden, en dan spreken we over begin jaren 1970, hing er plots een enorme stank in het gewelf, vermoedelijk door kieren vanuit de geheime gangen. Gas, rotting, doorgebroken grondwater, wie zal het zeggen? Er is toen besloten dat men vooralsnog niet de gangen in zou gaan, en dat verbod is altijd gehandhaafd. Maar, onder ons gezegd en gezwegen, diverse van onze leden vermoeden dat het wel meevalt. De scheuren in het kruisgewelf kwamen gewoon door wortels van de boom die er tot enkele jaren terug stond.
Maar als u echt een kijkje wilt nemen, dan zijn er mijns inziens twee opties. De muur in het gewelf wegslopen, zo stevig is die niet, maar dat is niet makkelijk officieel te regelen. Maar er gaan ook geruchten dat er vanuit H6 of Heeren Zes nog een luik naar de geheime gangen leidt. Vroeger werd deze gebruikt om nieuwe bewoners van het huis in te wijden. Ze moesten dan door de geheime gangen naar het hoofdgebouw van de universiteit kruipen, en daar een merkteken op een muur zetten. Dat was ook de reden waarom de uitgang van het gangenstelsel aan die kant op zeker moment is dichtgestort met beton. Ik weet vrij zeker dat de studenten van H6 in ruil voor een vrijwillige, maar royale bijdrage aan de bierpot, u graag het luik laten zien. Wink wink nudge nudge, know what I mean?’
‘Maar hoe weet u dat dan, van dat luik?’ had Eloise gevraagd.
‘Ik meen dat ik op H6 heb gewoond.’
Zie mijn reactie onder H9. Ik weet niet zeker of iedereen dit hoofdstuk nog leest 🙂
Ik heb het gevoel dat we nu snel moeten zijn. Dit weekeinde, desnoods vanavond, kan en wil ik wel naar deze studenten, als er minstens twee mensen meegaan. Hoe langer we wachten, hoe groter de kans dat het duistere gezelschap ook deze steen op het spoor komt, of vindt. Ik doe mijn uiterste best om niets van deze informatie de astrale sferen in te laten lekken, ook daarom ben ik zo moe, en ik kan slecht slapen vanwege deze steen.
het is wel belangrijk om snel te beslissen wat we met deze steen gaan doen als en zodra we deze vinden. Het liefst zou ik ter plekke de steen vernietigen, ik hoor in mijn diepste wezen voortdurend geweeklaag..Mijn dromen worden gekweld door duistere visioenen en flarden van symbolen, duivelse ogen, gezichten, monotoon gezang.. Ik vrees voor mijn geestelijke gezondheid als dit nog veel langer doorgaat. Ik weet echter niet of dat onze hoop op het vinden van Titus zal doen verkleinen of vergroten. Daarom wil ik eerst nog een sceance doen, wellicht kunnen we dan door de mistsluiers contact met hemzelf maken of zijn voorouder vragen zijn kleinkind te zoeken, en ons dan meer concrete informatie te geven. Ik denk dat we Emmerik wel kunnen benaderen, hij zal zich zeker zorgen maken over zijn familieleden, en ik vermoed dat hij meer informatie heeft.. wellicht wordt dan duidelijker of we de steen moeten vernietigen, als focuspunt voor de zoektocht moeten gebruiken, wellicht als, foei, lokaas om de duisteren te kunnen volgen, we weten ook niet of zij weer terug naar Titus gaan, of hun eigen boze pad volgen..
Ook ga ik onderzoeken of mijn dromen meer informatie opleveren. Ik heb wat ik me kan herinneren opgeschreven, en zal een collega hieromtrent consulteren.
Hallo Eloise en anderen,
Fijn dat jij ook mee wilt. Vanavond ben ik echter maar kort aanwezig, maar ik wil het voorstel van Jens (bij H9) graag volgen. Als jullie alvast aangeven hoe jullie het onderzoek in de gangen willen aanpakken, dan kom ik daar dit weekend op terug. Het tunnelonderzoek zal dan helaas geen volledige avondsessie worden (ik hoop dat dat binnenkort weer lukt), maar wordt wat meer verdeeld over wat losse momenten. Een voordeel is dan wellicht dat anderen tussen nu en morgenmiddag ook alvast hun bijdrage aan het tunnelonderzoek kunnen inbrengen via de reacties. Ik probeer dan morgenmiddag even te reageren, waarna jullie ook weer kunnen reageren.
Intussen probeer ik wel de seance voor te bereiden. Jouw voorstel om die eerst te doen, klinkt logisch. Alle informatie is nuttig voordat jullie in de tunnels afdalen.
Ach, plots vond ik deze informatie: het eiland in de mist.. het verband tussen Leiden en Zeeland.. ”De naam Nehallenia duikt in de provincie Zeeland op. Volgens bronnen is dit de naam van een lokale godin. In eerste plaats is het tweede deel van de naam – Ennia – meervoud voor Ennys (eiland). Nehal is een oud Brits-Keltisch woord voor mist. De Zeeuwse en Zuid Hollandse Eilanden werden al eeuwen lang met hoge waterstanden geteisterd en waren van tijd tot tijd ook in mist gehuld. Om dit tegen te gaan offerden de Oude Volkeren of Stammen het een en ander in het water. Er ging inderdaad een volksgeloof rond dat er een godin voor de toestanden in en rond de eilanden verantwoordelijk was. Zij zou vergezeld worden door een hond. Dit beeld roept zelfs herinneringen op aan de Griekse Cerberos, de waakhond aan de rivier die doden moesten oversteken om in het rijk van Hades te kunnen komen. Nehallennia kun je zien als de begeleider van de zielen naar de andere kant van de zee. In de Keltische cultuur. Aan de oevers lag dan een boot met aan boord een zelfde schipper als Charon in de Griekse mythen. Hier heet hij Barinthus. In de Griekse mythen moet de Styx over gestoken worden, maar in de Keltische mythen is dat een zee. De mist staat voor het tussengebied. Het gebied tussen de wereld van de levenden en de wereld van de doden. Dit wordt met andere woorden de Schemerzone genoemd, een grijsachtige zone dat soms aangeduid wordt als een zilverachtig licht. De meeste zielen verdwalen in die mist en blijven eeuwig ronddwalen. Zo is in de Arthur Legenden het eiland Avalon met mist omhuld. Ennis Within is de oorspronkelijke naam van dat zogenaamde legendarische eiland. In sommige Keltische gebieden wordt eiland Nissa of Nisse genoemd. Welicht komt de plaatsnaam Nisse hier vandaan. Het is bekend dat de Kelten ook aan de kust van het continent leefden. Leiden zou vernoemd zijn naar de godheid Lugh (lughdunum). Langs de gehele Europese continent van Portugal tot in het hoge noorden hebben Keltische stammen geleefd. Dan heb ik het niet over Milesiërs en Nemedianen. De namen Mil en Nemedh hebben betrekking op het Paradijs, in het Keltisch Parth(olan) genoemd. ”
Heel interessant, en een uitgebreide aanvulling op het onderzoek van Johanna in de eerste hoofdstukken. Hier gaan we zeker iets over terughoren de komende tijd. Ik had in wat onderzoek al een discussie gezien over het Germaanse dan wel Keltische karakter van Nehalennia, maar inmiddels blijkt de mythe ook raakvlakken te hebben met de Griekse én Britse legenden en sagen.
Net als bij het onderzoek naar de Wageningse tunnels, Mattemburgh en Amsterdam, word ik ook hier erg blij van ieders bijdragen.